maandag 7 november 2016

Hoe zat het ook alweer?

Heb ik in mijn vorige blog uitvoerig verhaald over de vervoeging van werkwoorden in de tegenwoordige tijd, nu wil ik het hebben over de verleden tijd. Of eigenlijk, als ik het correct wil doen, moet ik 'm de onvoltooid verleden tijd noemen, kortweg o.v.t.
Voor veel mensen een enorm struikelblok, die o.v.t. En dat bevreemdt mij wel eens, want zo ingewikkeld zijn de regels niet. Je moet er alleen even goed voor gaan zitten. Die kans krijg je nu!

Eerst maar even de regel. Net als bij de tegenwoordige tijd (de o.t.t., onvoltooid tegenwoordige tijd) ga je bij de verleden tijd uit van de stam van het werkwoord: de ik-vorm.
Neem het werkwoord landen. Vandaag landt het vliegtuig op Schiphol. Maar gisteren dan? Volgens de regel krijgen de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud (resp. ik, jij, hij/zij/het) in de verleden tijd stam + de.
En dus: Gisteren landde het vliegtuig op Schiphol. Het bevreemdde mij dat je dit niet wist. De jongen verhaalde uitvoerig over zijn avonturen.

Met die laatste zin is er iets anders aan de hand. De stam van het werkwoord verhalen eindigt niet op de d. Je hóórt hier dus dat er de achter moet. Bij werkwoorden waarvan de stam eindigt op een andere letter dan de d, is het dus heel eenvoudig.
De jongen huilde. Mijn maag rammelde. Het regende. Makkie. Toch?

In het meervoud is de regel hetzelfde, maar dan komt er geen de achter de stam, maar den.
Gisteren landden de vliegtuigen op Schiphol. Vanochtend luidden de klokken.

Toch is het ook wel eens anders. Want een hond blaft. Nu. Maar wat deed hij vanochtend? Jawel, de hond blafte vanochtend. Mijn dochter fietste naar school. Dit doet iedereen die het Nederlands als moedertaal heeft, automatisch goed.
Als de stam namelijk eindigt op een van de letters uit 't kofschip (t, k, f, s, ch, p), dan komt er na de stam te (enkelvoud) of ten (meervoud).
Hij maakte zijn huiswerk. Ze fietsten naar huis. De hond poepte in mijn tuin.

Dan nog de finale uitzondering die de regel bevestigt. Want wat is er aan de hand met werkwoorden waarvan de stam eindigt op een v of een z? Denk aan werkwoorden als verven, verhuizen, beroven.
De stam van verven is verf. Dat eindigt op een f (die zit in 't kofschip!), en dus schrijf je:
Hij verfde de schutting. Wij beroofden de bank.

Als moedertaalspreker zul je meteen zien dat "wij berooften de bank" fout is. Dat fluistert je taalgevoel je in. Vertrouw daarop. Want je taalgevoel is vele malen beter dan je zou verwachten!